Een analyse van advies 80 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over verplichte vaccinatie van volwassenen

Een Pontius Pilatus oordeel ?

Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek neemt in haar nieuw advies van 13 december 2021 geen afwijzende houding aan tegenover een verplichte vaccinatie van volwassenen. De omslachtige formulering weerspiegelt het kronkelige pad van een zwak gefundeerd advies. Wij betreuren dat het Comité niet de recente standpunten van de Zwitserse Nationale commissie voor ethiek en de Duitse Ethische commissie heeft gevolgd, die wijzen op de morele verantwoordelijkheid van elk individu met betrekking tot vaccinatie, maar die zich verzetten tegen verplichte vaccinatie voor alle volwassenen.

In haar nieuw advies stelt het Comité voor Bio-ethiek voorwaarden op voor de ethische aanvaardbaarheid van verplichte vaccinatie van volwassenen. Bij het lezen van het advies lijkt het alsof een verplichte vaccinatie, als een voorspelbare stap in toekomstige regeringsmaatregelen, niet principieel besproken moet worden op ethisch vlak, maar enkel de praktische voorwaarden moet preciseren voor de uitvoering ervan. Het Comité veroordeelt zichzelf tot een rol van “ethics washing” (naar analogie met de term “green washing”) ten behoeve van het regeringsbeleid.

Na deze algemene opmerking gaan wij over tot de inhoud van de tekst zelf.

Het advies bevat verschillende blinde vlekken:

  • In het rapport wordt geen woord gerept over de natuurlijke immuniteit die wordt verworven na contact met het virus (besmettingen, infecties), de robuustheid en duurzaamheid ervan, die vandaag de dag duidelijk aangetoond zijn (in Nederland werd de geldigheid van het herstelcertificaat verlengd tot één jaar), en de rol van deze immuniteit in de ontwikkeling van de collectieve immuniteit als een gemeenschappelijk goed dat de meest kwetsbaren beschermt.
  • De tweede blinde vlek is de beperkte bescherming door de vaccins. Het advies erkent weliswaar dat de vaccins slechts een tijdelijke en gedeeltelijke bescherming bieden tegen besmetting en transmissie, maar houdt daar in de ethische stellingname niet echt rekening mee, omdat de doelstelling van collectieve immuniteit wordt vervangen door het (bijzonder vage) doel van risicoreductie. Omdat de bescherming door de vaccins niet gewaarborgd is, is het volgens het Comité ethisch verantwoord om vaccinatie af te dwingen in naam van een “algemeen beginsel van risicoreductie”, niet alleen in termen van transmissie, besmetting en evolutie van infecties naar ernstige vormen, maar ook in termen van verzadiging van het ziekenhuissysteem en uitputting van het verzorgend personeel.
  • Uiteindelijk is het standpunt van het Comité in december 2021 is geen jota veranderd ten opzichte van hun vorige advies van december 2020: het Comité geeft toe dat vaccinbescherming relatief is en dat groepsimmuniteit met de huidige vaccins niet mogelijk is. Maar het Comité heeft een nieuwe argumentatiestrategie gevonden om een voorgestelde veralgemeende verplichte vaccinatie voor alle volwassenen van 18 jaar en ouder te rechtvaardigen. Verplichte vaccinatie van alle volwassenen wordt voorgesteld als een noodzakelijk middel naast de reeds geldende maatregelen (afstand houden, mondmaskers, ontsmetten, enz.) om het globale risiconiveau te verlagen. Wat met de ene hand wordt toegegeven, wordt dus met de andere hand weer teruggenomen.
  • De morele kostprijs van deze goocheltruc wordt zelfs niet in vraag gesteld : het volstaat inderdaad niet om een maatregel op te nemen in een portefeuille van risicobeperkende maatregelen om de morele geldigheid van een dergelijke maatregel te legitimeren. Het feit dat een verbod om ‘s nachts te rijden het jaarlijkse aantal verkeersongevallen zou verminderen, betekent niet dat een dergelijke maatregel bij voorbaat ethisch gerechtvaardigd is. Evenzo is het niet door te stellen dat een maatregel zoals het legaliseren van de slavernij van migranten zonder papieren in België het geheel van maatregelen ter ontmoediging van illegale immigratie zou versterken, dat een dergelijke maatregel onmiddellijk als moreel en integreerbaar in ons wetgevend arsenaal moet worden beschouwd. Het doel heiligt immers niet alle middelen: het is de moraliteit van de maatregel op zich die moet worden beoordeeld. Het is de weloverwogen keuze van de middelen die ons in staat stelt het doel te bepalen, en trouw te blijven aan de beginselen en waarden die ons dierbaar zijn.
  • De derde blinde vlek in het advies zijn de ernstige bijwerkingen van de vaccins. Wat dit betreft is het stilzwijgen van en het doorschuiven van verantwoordelijkheid door het Comité totaal. Het Comité vertrouwt op de organen die zij als bevoegd beschouwt om hierover te oordelen. Het Comité beperkt zich tot het benadrukken van de noodzaak om, in geval van verplichte vaccinatie, zo snel mogelijk een financiële compensatie te voorzien voor degenen die door ernstige bijwerkingen worden getroffen. Het is een dergelijk Comité onwaardig om de kwestie van de ernstige bijwerkingen zo gemakkelijk weg te wuiven met als voorwendsel dat zij niet in staat zouden zijn om een ethische reflectie over deze kwestie te ontwikkelen omdat zij geen zicht hebben op de farmacovigilantie (geneesmiddelenbewaking) en de relevante data.
  • Het voorzorgsbeginsel is een van de grondbeginselen van de bio-ethische vraagstelling en literatuur, waarmee ook het beginsel van ‘non-maleficence’ (geen kwaad doen) is geassocieerd. Dat het voorzorgsbeginsel op alle niveaus zo wordt veronachtzaamd, ook in onze nationale ethische comités, en zelfs wordt omgevormd tot zijn tegendeel, namelijk tot een beginsel van pro-actie (een beginsel dat oproept tot actie ondanks de risico’s), terwijl de huidige vaccins slechts een voorwaardelijke markttoelating hebben (hun fase 3-proeven zijn nog niet afgerond), doet vragen rijzen die niet tot in het oneindige kunnen worden ontweken. (Voor een overzicht van de gegevens m.b.t. de ernstige bijwerkingen van de Covid-vaccins verwijzen wij de lezer naar de recente ethische nota van een groep academici, die online beschikbaar is: http://www.ethique-vaccination-obligatoire.be)
  • De vierde blinde vlek van het advies is dat er geen enkel alternatief wordt overwogen voor de Belgische crisisbeheersingsstrategie die tot verplichte vaccinatie leidt, om de ziekenhuizen te ontlasten en de meest kwetsbare groepen te verzorgen, zoals bijvoorbeeld een strategie van snelle testing op relevante locaties, de ontwikkeling van ambulante oplossingen buiten het ziekenhuis, vroegtijdige therapeutische follow-up in de eerstelijnszorg in samenwerking met huisartsen en netwerken van mobiel verplegend personeel, enzovoort. In het nieuwe advies van het Comité voor Bio-Ethiek vinden we een technologisch en politiek determinisme terug dat ook al ten grondslag lag aan het vorige advies van het Comité van december 2020: vertrekkend van de niet nader verklaarde en ongerechtvaardigde veronderstelling dat niets een veralgemeende verplichte vaccinatie voor de hele volwassen bevolking in de weg kan staan, beperkt het Comité zich tot een standpunt over variabelen in de marge van het proces, op de oevers van de rivier die overstroomt.
  • Het valt te betreuren dat het Comité op geen enkele manier rekening houdt met de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het Comité toont niet aan dat de voorgestelde maatregel (verplichte vaccinatie), die inbreuk pleegt op bepaalde fundamentele menselijke waarden en beginselen, niet kan worden vermeden door andere maatregelen die de deze beginselen en waarden wél respecteren. Misschien dat het Comité zichzelf niet bevoegd acht om dit aan te tonen, maar men zegt evenmin iets over de ethische en juridische noodzaak voor de hiervoor bevoegde instantie (m.n. de regering) om dit dan aan te tonen. Het Comité stelt enkel dat de uitvoerende macht in haar strategie niet alleen het preventieve aspect van vaccins moet integreren, maar ook het curatieve aspect van nieuwe geneesmiddelen tegen Covid die op het punt staan te worden goedgekeurd en die de druk op de ziekenhuizen kunnen helpen verminderen door een doeltreffende behandeling bij ernstige vormen van Covid.
  • Ten slotte, last but not least wordt in het advies op geen enkele manier verwezen naar het argument van ‘immuunevasie’ (immune escape) van het virus. Nochtans wordt dit argument in de literatuur en in wetenschappelijke discussies steeds vaker vermeld. Het verwijst naar het feit dat massale vaccinatie tijdens een actieve pandemie, met een vaccin dat individuen beschermt tegen ernstige vormen van de ziekte maar besmetting en overdracht niet voorkomt, de selectiedruk op het virus alleen maar zal versterken en aldus zal bijdragen tot het ontstaan van varianten die resistent zijn tegen de bronnen (met name de huidige, breed gebruikte vaccins) van deze kunstmatig opgewekte en politiek georganiseerde selectiedruk.
  • Dit argument wijzigt grondig de betekenis van het begrip solidariteit, zoals het tegenwoordig vaak wordt gebruikt, en zoals het Comité voor Bio-Ethiek het gebruikt om massavaccinatie van individuen te rechtvaardigen. Immers, de vaccinatie van personen die niet behoren tot een risicogroep en voor wie de vaccinatie niet van levensbelang is, is niet zomaar een daad van solidariteit zonder negatieve gevolgen. Op middellange of lange termijn kan deze praktijk juist de werkzaamheid van de vaccins voor de groepen die er het meest nood aan hebben in gevaar brengen. Echte solidariteit zou er dus eerder in bestaan dat bevolkingsgroepen zonder comorbiditeiten afzien van vaccinatie en de voorkeur geven aan alternatieve beschermingsmaatregelen voor zichzelf en anderen. Dit beleid zou de risico’s op het ontstaan van vaccinresistente varianten beperken. Een dergelijke vaccinatiestrategie is gericht op de bescherming van personen die echt risico lopen een ernstige vorm van de ziekte, en is gebaseerd is op een gepersonaliseerde baten-risicoverhouding. Het Comité zegt helemaal niets over dit argument en deze invulling van het concept solidariteit.

Naast de bovengenoemde blinde vlekken, zijn bij lezing van de tekst nog een aantal aanvullende opmerkingen zeker op hun plaats:

Op pagina 4, in de inleidende preambule, vermeldt het Comité enkele gevallen van jurisprudentie en wetteksten die de juridische mogelijkheid van een Covid-verplichte vaccinatie zouden kunnen legitimeren. Men moet zeer voorzichtig zijn wat betreft de deugdelijkheid van de juridische referenties die door het Comité worden aangehaald. Het Comité verwijst bijvoorbeeld naar het bekende arrest Vavřička van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 april 2021 inzake de verplichte vaccinatie van kinderen in de Tsjechische Republiek tegen ziekten die welbekend zijn in de geneeskunde (kinderverlamming/polio, hepatitis B, tetanus, enz.) , waarop ook het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de mens (FIRM) zich onlangs heeft gesteund om te stellen dat de coronavaccins wettelijk aan de bevolking kunnen worden opgelegd zonder in strijd te zijn met de eerbiediging van de mensenrechten.

Het is echter gemakkelijk aantoonbaar dat het gebruik van het arrest Vavřička ter rechtvaardiging vanuit juridisch oogpunt volledig ongepast is. Het is juridisch fout om de context van het arrest, de situatie en de aard van de vaccins in kwestie te vergelijken met de huidige situatie. Het Comité gaat aldus voorbij aan de onontvankelijkheid van de juridische referenties die zij in stelling brengt (die enkel van toepassing zijn onder welbepaalde voorwaarden qua doeltreffendheid ), in een poging om een corona-vaccinatieverplichting in een kader van historische en juridische aanvaardbaarheid te plaatsen.

Op pagina 5 schrijft het Comité:

“Momenteel is in Vlaanderen 93% van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) gevaccineerd, in Wallonië 83%, in Oost-België 77% en in Brussel 71%. Deze hoge vaccinatiegraad toont aan dat de meerderheid van de bevolking niet alleen belang hecht aan haar eigen veiligheid, maar ook aan die van anderen, en dat zij vertrouwen heeft in de vaccinatie als instrument voor de volksgezondheid.”

Deze interpretatie van de betrokkenheid van de bevolking bij de vaccinatiecampagne en de betekenis ervan getuigt van een bijzonder engelachtige visie op de redenen waarom de Belgen zich laten vaccineren. Sommige van onze medeburgers voldoen ongetwijfeld aan de interpretatie van het Comité, omdat zij zich uit overtuiging of altruïsme (veiligheid voor anderen) hebben laten vaccineren. In een context van extreme druk die door de overheden wordt uitgeoefend via de coronapas op Europees en internationaal niveau, en het Covid Safe Ticket op Belgisch niveau, moet echter ook rekening worden gehouden met de vele, niet-gezondheidsgerelateerde en niet-altruïstische redenen waarom mensen zich laten vaccineren: om te kunnen blijven reizen om beroeps- of privéredenen, om te voorkomen dat men zijn baan verliest, om een normaal sociaal leven te kunnen blijven leiden, om niet te worden uitgesloten van de sociale groepen waartoe men behoort, om op restaurant te kunnen gaan, naar de bioscoop, het museum, de sportschool, het zwembad, om met rust gelaten te worden en te ontsnappen aan een politieke en sociale druk die verstikkend is geworden, enz.

Het is dan ook niet aanvaardbaar om te stellen dat de hoge vaccinatiegraad van de volwassen bevolking in België een rechtstreeks, onmiddellijk en overduidelijk bewijs is van het belang dat de meerderheid van de bevolking hecht aan haar eigen veiligheid en die van anderen en van het vertrouwen in de vaccins. De huidige vaccinatiegraad is het resultaat van processen van social engineering die ertoe hebben geleid dat veel van onze – in het nauw gedreven – burgers vaccinatie zien als de enige manier om hun vrijheid en levensstijl te kunnen blijven behouden.

Op pagina 6: hoewel het Comité opmerkt dat 1) het virus endemisch wordt en we ermee zullen moeten leven, 2) de werkzaamheid van de vaccins in de loop van de tijd afneemt en opeenvolgende herhalingsvaccins waarschijnlijk nodig zullen zijn, 3) de gegevens over de omikron-variant en het beschermingsniveau van de vaccins nog worden onderzocht, 4) de context onzeker is wat betreft de toekomstige werkzaamheid van de huidige vaccins, blijft het Comité bij zijn standpunt:

Grootschalige vaccinatie draagt bij tot de reductie van ernstige vormen van COVID-19 (…) en helpt de viruscirculatie te verminderen.”

In een erkende context van onzekerheid, ook over de werkzaamheid van de vaccins (ten aanzien van de omikron-variant en de toekomstige opvolgers daarvan), bevestigt het Comité opnieuw dat de vaccins werkzaam zijn, zonder de tegenstrijdigheid in haar eigen beweringen op te merken. Wat met het wijze spreekwoord “bij twijfel, onthoud u”? Moeten we ons niet meer in detail afvragen of massavaccinatie met de huidige coronavaccins, waarvan twee doses geen bescherming bieden tegen de omikron-variant en de booster slechts een zeer kortstondige en onvolmaakte bescherming biedt (2-3 maanden), wel zinvol is?

Naast deze vaststelling, die wordt ondersteund door de huidige gegevens uit Zuid-Afrika, Denemarken, Quebec en Engeland, is er het feit dat niet-gevaccineerde mensen minder besmet blijken te zijn met omikron dan dubbel gevaccineerde mensen, en dat omikron, ondanks zijn grotere besmettelijkheid in vergelijking met de delta-variant, veel minder vaak vormen van Covid veroorzaakt die ziekenhuisopname en opname op intensive care vereisen (volgens de gezondheidsautoriteiten is het risico op ziekenhuisopname momenteel met 50 tot 70% verminderd bij de omikronvariant, vergeleken met de deltavariant). Is het redelijk (medisch, sociaal en economisch) om een hele bevolking te dwingen tot driemaandelijkse injecties voor onbepaalde tijd, met een vaccin met een zwak veiligheidsprofiel, dat noch besmetting noch transmissie voorkomt, en tegen een variant waarvan de besmetting in de overgrote meerderheid van de gevallen gepaard gaat met milde symptomen?

Op pagina 8 kan men lezen:

“Het Comité heeft zich herhaaldelijk kunnen buigen over dit belangrijke onderwerp waarbij twee fundamentele ethische waarden met elkaar in strijd lijken te zijn: het respect voor de individuele vrijheid en de solidariteit.”

Wat met het principe van lichamelijke integriteit? Dit beginsel mag niet zomaar verward worden met het vrijheidbeginsel. Hoe zit het trouwens met de principes van verantwoordelijkheid en voorzorg, van welwillendheid en ‘non-maleficence’ (geen kwaad doen), proportionaliteit, rechtvaardigheid, noodzakelijkheid en doeltreffendheid? Het is problematisch om het vraagstuk van de verplichte vaccinatie systematisch te herleiden tot een dilemma tussen de waarden van vrijheid en solidariteit. Door dit reductionisme, zorgt het Comité voor een overmatige simplificatie van het ethische debat dat zij, krachtens haar missie, juist zou moeten voeren in zijn werkelijke complexiteit, waarbij zij de polemiek en gemakkelijke beweringen van het politiek-mediatieke debat vermijdt, waar er vaak een neiging is om maatschappelijke kwesties te herleiden tot een machtsstrijd tussen een paar tegengestelde waarden (in dit geval vrijheid en solidariteit).

Op pagina 8 staat te lezen:

“Het Comité herinnert eraan dat groepsimmuniteit impliceert dat de vaccinatiegraad zeer hoog moet zijn (minimaal tussen 70% en 95%), dat deze graad in alle subgroepen van de bevolking moet worden bereikt en dat de verworven groepsimmuniteit in stand moet worden gehouden opdat het effect zou aanhouden.”

Wij stellen hier vast, zoals op alle bladzijden van het advies, dat de natuurlijke immuniteit en de toenemende rol daarvan in de bevolking wordt ontkend. Dit is ook het geval op pagina 5 van de tekst, waar het Comité cijfers vermeldt die de doeltreffendheid van vaccins aantonen:

“De huidige vaccins zijn doeltreffend gebleken bij de aanpak van de gezondheidscrisis, met name door de hospitalisatiegraad en de mortaliteit aanzienlijk te verminderen.”

In een voetnoot onderbouwt het Comité zijn stelling als volgt:

“Voor de patiënten van 65 jaar en ouder vermindert het risico op ziekenhuisopname met 60% en het risico op sterfte ligt 8 keer lager voor volledig geïmmuniseerde patiënten.”

Het is verbazingwekkend dat in deze passage (en doorheen het hele advies) er helemaal geen rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van natuurlijke immuniteit sinds maart 2020, de hypothese van de seizoensgebondenheid van het virus, de afname van de virulentie van de opeenvolgende varianten, de ontwikkeling van ambulante behandelingen en de betere kennis over het virus en de ziekte als factoren die men in aanmerking moet nemen bij de interpretatie van de statistische gegevens over de vermindering van het aantal ziekenhuisopnames en het sterftecijfer. Deze factoren worden zelfs niet vermeld in het advies. Integendeel, voormelde cijfers worden door het Comité aangevoerd als ondubbelzinnig bewijs voor de doeltreffendheid van vaccins bij het beheersen van de pandemiecrisis.

Op pagina 9 :

“Het Comité is van mening dat […] de collectieve bescherming die vaccinatie biedt is een gemeenschappelijk erfgoed (of een publiek goed) dat de overheid dient te bewerkstelligen, te ondersteunen en te maximaliseren op grond van het ethische beginsel van ‘weldoen’. Het feit dat groepsimmuniteit onder welbepaalde epidemiologische omstandigheden niet haalbaar is of dat vaccinatie geen totale bescherming biedt, doet niets af aan de geldigheid van deze overweging zolang een vaccinatiestrategie voor de gehele bevolking wetenschappelijk onderbouwd en relevant blijft. Door de risico’s op ernstig ziekteverloop en overlijden te verminderen en door de circulatie van het virus te beperken (waardoor het risico van het ontstaan van nieuwe varianten althans gedeeltelijk wordt beperkt), maakt vaccinatie het mogelijk om de ziekenhuis- en zorgcapaciteit in stand te houden, wat iedereen ten goede komt. Bijgevolg dienen de inspanningen van de overheid om dit publiek goed te bewerkstelligen en te beschermen, aangemoedigd te worden.”

Het Comité erkent de ondoeltreffendheid van de vaccins om groepsimmuniteit te bekomen en optimale bescherming te bieden, maar blijft de strategie van de regering (en uiteindelijk de verplichte vaccinatie) steunen op basis van, zoals hierboven opgemerkt, een algemeen argument voor risicoreductie. Maar het Comité toont niet aan dat verplichte vaccinatie een maatregel is waarvan het nagestreefde voordeel (namelijk een, wegens de reeds opmerkelijk hoge vaccinatiegraad, beperkte en gedeeltelijke vermindering van besmettingen, transmissie en ernstige vormen van Covid) groter is dan de nevenschade.

Deze nevenschade omvat onder meer een toename van sociaal geweld in verband met de schending van rechten en vrijheden, de versterking van het wantrouwen van de bevolking ten aanzien van vaccinatie in het algemeen, ontslagen bij het verzorgend personeel en de verzwakking van medische teams, het focussen van tijd en energie op doelstellingen van dwang en straf die afwijken en afleiden van de werkelijke urgenties van de crisis, de gevolgen in termen van zorg en financiële compensatie voor de veroorzaakte ernstige bijwerkingen, de versterking van een vals gevoel van veiligheid rond vaccins, de immense maatschappelijke ontgoocheling in verband met het feit dat de verplichte vaccinatie geen einde zal maken aan de crisis, de politieke gevolgen van deze nevenschade voor de keuze van de kiezers in 2024, enz. Het bewijs dat de voordelen van een verplichte vaccinatie opwegen tegen deze plausibele negatieve gevolgen wordt niet geleverd door het Comité.

Een dergelijk bewijs is echter onontbeerlijk om de schending van menselijke waarden, beginselen en rechten te rechtvaardigen die een wet ten gunste van verplichte vaccinatie zou veroorzaken. Evenzo moet het besluitvormingsorgaan aantonen dat de maatregel noodzakelijk en evenredig is, d.w.z. dat er geen alternatief bestaat voor verplichte vaccinatie, dat de maatregel absoluut noodzakelijk is en dat de uitbreiding ervan tot de gehele volwassen bevolking gerechtvaardigd is in het licht van het nagestreefde doel.

Het Comité toont dit allemaal niet aan, en vraagt aan de regering ook niet duidelijk om het aan te tonen. Men verzoekt de regering alleen om “de wetenschappelijke en praktische onzekerheden in verband met de vaccinatiestrategie weg te nemen” m.b.t. de bescherming van de vaccins tegen de bestaande varianten (delta, omikron), het nog vast te leggen vaccinatieschema, de prioritaire doelgroepen en de koppeling van de vaccinatieverplichting aan andere maatregelen (mondmaskers, social distancing, enz.). Dit is teleurstellend, aangezien de bewijzen die moeten worden geleverd met betrekking tot de verschillende ethische principes die in het geding zijn, in het geheel niet worden vermeld door het Comité. Haar vooringenomenheid ten gunste van het door de federale overheid uitgevoerde vaccinatieprogramma en haar moeilijke onafhankelijkheid ten opzichte hiervan, lijken het Comité ervan te weerhouden om de nodige bewijzen te vragen die de uitvoering van het regeringsprogramma in zijn dwingende dimensie in gevaar zouden kunnen brengen.

Aangezien de echte ethische bezwaren tegen verplichte vaccinatie niet zijn geformuleerd, vormen de praktische en wetenschappelijke voorwaarden die door het Comité worden gevraagd om de uitvoering van het federale programma ethisch te legitimeren, in geen geval echte belemmeringen voor de invoering van verplichte vaccinatie van volwassenen. De geschiedenis en de sociologie van de wetenschap bieden talloze voorbeelden: hoewel geen enkel wetenschapsdomein de legitimiteit heeft om de ethische reflectie te vervangen, is het niet moeilijk (sterker nog, het is vaak verleidelijk) om de wetenschap te instrumentaliseren (b.v. door opzettelijk haar interne meningsverschillen of diepe onzekerheden te negeren) om bepaalde politieke en ideologische voorkeuren te rechtvaardigen.

Op pagina 9, kunnen we ook nog lezen:

“In de context van een aan de gang zijnde pandemie, moet elke terughoudendheid van de overheid om tot actie over te gaan of elke beperking van haar daadkracht [met name m.b.t. de vaccinatiestrategie, gaande tot de verplichte vaccinatie – onze toevoeging] beoordeeld worden in het licht van het ethisch beginsel van ‘niet kwaad doen’ en van de concrete gevolgen die deze terughoudendheid of beperking van acties met zich meebrengen voor de volksgezondheid.”

Deze stelling is een goed voorbeeld van een omkering van de bewijslast door de bestemmeling ervan en een goede illustratie van retoriek: uitgaande van het – niet aangetoonde – principe dat een volledige vaccinatie van de volwassen bevolking het gewenste doel zou bereiken (globale risicoreductie, ontlasting van de gezondheidszorgstructuren, bescherming van de meest kwetsbaren), legt het Comité de bewijslast bij zijn tegenstanders om het tegendeel aan te tonen, op straffe van een vermoeden van ‘kwaad te willen doen’.

Verplichte vaccinatie is wel degelijk in strijd met veel van de grondbeginselen en waarden van de rechtsstaat, het wetboek van (gezondheids)recht en de bio-ethiek, en de doeltreffendheid, proportionaliteit, noodzakelijkheid en veiligheid ervan zijn helemaal niet aangetoond. Het maakt niet uit: het Comité gaat ervan uit dat verplichte vaccinatie tegen Covid-19 ethisch gerechtvaardigd is (onder voorbehoud van enige wetenschappelijke opheldering die momenteel bestudeerd wordt), en stelt daarom dat het aan de verdedigers van individuele rechten, bio-ethische verdragen en vrijheden is om te bewijzen dat zij het beginsel van ‘geen kwaad doen’ niet schenden door zich te verzetten tegen verplichte vaccinatie. We zien hier hoe de situatie omgedraaid wordt met een drogreden, een bewijs van hoe ver de zekerheid dominant te zijn in een machtsverhouding op een dwaalspoor kan brengen, weg van een debat gebaseerd op rationaliteit en de ethiek van de discussie.

Op pagina 10 staat:

“Het Comité benadrukte reeds dat “bepaalde vaccinaties in zeldzame gevallen aanleiding kunnen geven tot ernstige nevenwerkingen”. Men zou hieruit kunnen concluderen dat het daarom niet verantwoord is deze vaccinaties toe te dienen. Analoge verwikkelingen kunnen echter ook optreden bij het doormaken van de ziekte, en het risico hierop is (…) hoger bij het doormaken van de ziekte dan na toediening van het vaccin. Doch waar het risico bij vaccinatie klein is, is het nooit zeker dat een niet-gevaccineerde persoon de ziekte zal doormaken en dus aan het veel hogere risico zal blootgesteld worden. (…) In deze afweging geeft de veel hogere frequentie van verwikkelingen bij de ziekte zelf de doorslag om toch te vaccineren.”

Het Comité erkent wel de statistische zwakte van haar argument (“het is nooit zeker dat niet-gevaccineerde personen de ziekte zullen doormaken en dus aan het risico blootgesteld zullen worden”), maar laat na om erop te wijzen dat de grote meerderheid van niet-gevaccineerde personen geen risico loopt op een ernstige vorm van Covid en dat het argument ten gunste van vaccinatie dus niet opgaat. Hun risico-batenverhouding moet eenvoudigweg individueel en op maat worden beoordeeld, in een één-op-één gesprek met hun huisarts waarbij de informatie volledig en eerlijk moet zijn, en waar er vrije toestemming wordt gegeven.

Op pagina 11 staat:

Het Comité acht het legitiem om dit evenwicht [tussen solidariteit en vrijheid] opnieuw te evalueren als blijkt dat het huidige beleid de meest kwetsbaren onvoldoende beschermt, waarbij het niet alleen gaat om personen die risico lopen een ernstige vorm van infectie door het coronavirus te ontwikkelen (inclusief personen die om medische redenen niet mogen worden gevaccineerd) of personen die zich in een precaire situatie bevinden waardoor zij minder de toegang tot de zorg vinden, maar ook alle patiënten die hun zorg uitgesteld zien of aan wie geen adequate zorg kan verleend worden wegens de pandemie.”

Het Comité stelt in haar advies dat de overbelasting van de ziekenhuizen alleen verklaard kan worden door niet-gevaccineerde weigeraars. Het is echter belangrijk om eraan te herinneren dat de verzadiging van ziekenhuisafdelingen in de winter, met name van de intensive care, al bestond vóór de coronacrisis, met name door de griep. De coronacrisis verdoezelt de voornaamste oorzaken van deze verzadiging, zoals de beslissingen tot herstructurering van de sector die gezondheidsprofessionals ontmoedigen en het verhinderen van vroegtijdige behandeling bij de patiënt thuis, om alleen de meest voor de hand liggende te noemen. Daarbovenop komt nog de toekomstige uitsluiting van niet-gevaccineerd zorgpersoneel.

Samengevat blijkt uit onze lezing van het advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over de verplichte vaccinatie van volwassenen dat er een opvallende wanverhouding bestaat tussen enerzijds de dwang die van de verplichte vaccinatie uitgaat en anderzijds het gebrek aan argumenten die deze vaccinatie ondersteunen en het gebrek aan bewijs voor de verwachte effecten van deze verplichte vaccinatie. Men kan zich afvragen of het advies van het Comité uiteindelijk niet een mooi voorbeeld is van een advies à la ‘Pontius Pilatus’, waarbij het Comité haar handen in onschuld wast. Het Comité beschermt zich inderdaad tegen de gevolgen die uit haar advies zouden kunnen voortvloeien, door op voorhand elke dwangmaatregel uit te sluiten, met betrekking tot een vaccinatie waarvan ze het verplichte karakter niettemin onderschrijft. Deze houding lijkt niet te beantwoorden aan het niveau dat we verwachten van een ethisch advies, dat de concrete gevolgen moet beoordelen van wat het aanbeveelt.

De auteurs van deze analyse:
– Prof. David Doat (UCLille)
– Prof. Benoît Bourgine (UCLouvain)
– Prof. Raphaël Gély (USL-B)
– Prof. Jean-Michel Longneaux (UNamur)